Een man die ergens in bergachtig deel van India wandelde, merkte tot zijn grote schrik dat hij opeens oog in oog stond met een tijger. Wat te doen? De man sloeg in doodsangst op de vlucht. De tijger kwam achter hem aan, en haalde hem langzaam maar zeker in. Zonder het te weten rende de man op een ravijn af, dat zich aan de achterkant bevond van de bergkam waar de man, met de tijger in zijn kielzog, tegenop holde. Pas bovenaan de bergkam zag de man het ravijn. Hij was nog net in staat om wat vaart te minderen, maar hij gleed al een stukje naar beneden. Op het laatste moment zag hij een tak van een struik, waar hij zich aan vastgreep, terwijl hij met zijn benen al boven het ravijn bungelde.
De situatie was hachelijk, of beter gezegd onmogelijk: boven hem stond de grommende tijger, en onder hem lag het gapende ravijn. De handen waarmee de man zich aan de tak vasthield waren zijn enige houvast. In doodsangst begon de man hardop te bidden. Hij smeekte God om hem te redden. Tot zijn opluchting reageerde God op het gebed.
God zei: 'Goed, ik zal je redden, maar dan moet je me volledig vertrouwen.'
'Ok? God, ik vertrouw u volledig, en ik zal alles doen wat u vraagt', zei de man opgelucht. 'Wat wilt u dat ik doe?'
'Laat die tak los', zei God.
'Ja, kom nou!', zei de man, 'U denkt toch niet dat ik gek ben?'